Dennenfamilie (Pinaceae)

vorig blad

volgende blad

De dennenfamilie (Pinaceae) is een belangrijke familie van coniferen van meer dan 200 soorten. Ze vormen bossen op het noordelijk halfrond. Deze kunnen zeer uitgestrekt zijn in de koele noordelijke streken, meer zuidelijk zijn ze beperkt tot de bergstreken. Tot de familie behoren niet alleen de den, maar ook bijvoorbeeld de zilverspar, larix en ceder. De bomen hebben verspreid staande naaldvormige schubben. Per schub zijn er twee zaden.

Pinus pinaster, de zee-den, is een boom uit de dennenfamilie (Pinaceae). Deze conifeer komt uit het Middellandse Zeegebied. De kroon is piramidevormig. Bij oudere bomen is er een lange, kale en bochtige stam. De takken staan dan ook wat meer gespreid aan de top, die dan tamelijk plat is. De boomschors is bleekgrijs of roodachtig bruin en heeft diepe groeven. Later wordt de schors donkerder. De takken zijn roze of roodachtig bruin en zijn onbehaard, in tegenstelling tot sommige andere dennen.
De knoppen zijn helder roodbruin. Ze zijn niet harsachtig en hebben franje aan de schubben. De zeeden heeft stevige, leerachtige naalden met een scherpe punt. De naalden groeien in paren en worden 15-25 cm lang.
De kegels zijn helder glanzend bruin en puntig. Ze worden tot 22 cm lang. De schubben dragen een naar boven gerichte stekel. De kegels blijven verscheidene jaren aan de boom zitten.
Van zeedennen wordt hars afgetapt. Hiervan wordt terpentijn gemaakt dat wordt gebruikt in verf en vernis. Tevens wordt de hars gebruikt voor de fabricage van zeep en linoleum. Het hout vindt toepassing in de bouw, bij de productie van papier

Pinus sylvestris, de grove den, is een soort van het geslacht Den uit de dennenfamilie (Pinaceae). De grove den wordt ook wel 'pijnboom' genoemd. Een vliegden is een door natuurlijke uitzaaiing verspreide grove den. De grove den kan 25-35 m hoog worden en heeft een penwortel, waarmee ook uit grotere diepte water opgenomen kan worden. De grove den is algemeen in Europa. Met name in de koudere regionen, zoals Scandinavië, gedijt de grove den goed. In het hooggebergte groeit hij tot op een hoogte van ongeveer 2000 meter. De boom komt voor in vrijwel geheel Europa
De bladen van de grove den zijn naaldvormig en staan met twee tegelijk op korte loten. De den heeft ook lange loten met verspreid staande naalden. De lange loten zorgen voor de lengtegroei. De grijsgroene naalden zijn gedraaid en kunnen tot 8 cm lang worden. 
Vroeger werden deze bomen mastbomen genoemd.

Pinus roxburghii, de Longleaf Indian pine, heeft een oorspronkelijke verspreidingsgebied dat zich uitstrekt  van Tibet en Afghanistan via Pakistan , over Noord-India, Nepal en Bhutan , tot Myanmar.
Het is een grote boom die 30-50 m bereikt met een stamdiameter tot 2 m. De bast is roodbruin, dik en diep gespleten aan de basis van de stam, dunner en schilferig in de kruin. De bladeren zijn naaldachtig, in bundels van drie, zeer slank, 20-35 cm lang en duidelijk geelgroen. De kegels zijn ei- kegelvormig, 12-24 cm lang en 5-8 cm breedt aan de basis in gesloten toestand, eerst groen, rijpend glanzend kastanjebruin wanneer ze 24 maanden oud zijn.

Picea abies, de fijnspar, is een boom uit de dennenfamilie (Pinaceae). Het is een conifeer uit Noord- en Centraal-Europa. Een volwassen fijnspar kan tot 50 meter hoog worden. Het hout dat gewonnen wordt uit de fijnspar is vuren.
De fijnspar is een eenhuizige boom. De kroon is smal en kegelvormig. De schors is glad en roodachtig bruin van kleur. De twijgen zijn roodachtig tot oranjebruin. De knoppen zijn glad, bruin en gepunt. De naalden zijn aan alle zijden donkergroen en staan rondom de twijg. Ze zijn stijf en scherp gepunt, hebben een vierkantige doorsnede en worden 1 tot 2,5 cm lang. De vrouwelijke kegels zijn rechtopstaand en eivormig. Ze komen alleen voor in de top van de boom. Hun kleur varieert van groen tot donkerrood. Na bestuiving en bevruchting ontstaan er 10-16 cm lange, donkerbruine, cilindrische kegels (november tot december), met iets gegolfde schubben. Deze kegels hangen omlaag en vallen in hun geheel af.

Larix decidua, de Europese lariks of Europese lork, is een boom uit de dennenfamilie. In Centraal-Europa komt de lork voor van de Alpen tot het westelijke deel van de Karpaten. Het is een conifeer met afvallende naalden. De hoogte van een volwassen boom is circa 40 m.
De kroon is smal en kegelvormig. Als de boom ouder wordt, krijgt deze een meer afgeplatte top. De takken hebben dan de neiging te gaan hangen met opwaarts gebogen punten. De schors is grijsbruin en glad. Later komen er verticale groeven in te zitten. De twijgen zijn bleekgeel of enigszins roze, lang en hangend. De knoppen zijn bruin, schubbig en harsachtig. De Europese lork heeft zachte naalden van 2-3 cm lang. Ze groeien in bosjes van twintig tot dertig aan korte loten. In maart zijn ze smaragdgroen, maar later worden ze donkerder. In de herfst verkleuren ze tot goudgeel en vallen af. De mannelijke kegels zijn klein, rond en goudgeel. Deze zijn 0,5-1 cm lang. De vrouwelijke kegels zijn bleekrood tot rozerood en circa 1 cm lang. Bij rijping zijn het bruine, eivormige kegels met afgeronde schubben, en worden ze 2-4 x 2-3 cm groot.

vorig blad

volgende blad