naar de vorige pagina

Rentmeesterschap De Grote Scheere

Terug naar de startpagina

  

Jan van Faassen (ca1625), zijn zoon Simon Jansz van Faassen (1645 - 1712) en kleinzoon Jannes Simons van Faassen (1680 - 1751) waren rentmeesters op het landgoed "De Grote Scheere".

Het landgoed De Grote Scheere, gelegen aan de weg van Hardenberg naar Coevorden, maakte voor 1795 deel uit van de marke Holthone in het schoutambt Hardenberg, drostambt Salland. 

 
Middelpunt vormde het huis De Grote Scheer (Ter Scheer) in hoog opgaand hout aan de Coevordense Vecht.

De eeuwenoude Holthoner esch met aan de rand daarvan een aantal karakteristieke boerderijen, vormt de historische kern van het landgoed en de buurtschap Holthone. Dit centrale deel van het landgoed wordt gekenmerkt door een kleinschalig landschap rond de grote, bolvormige es, met oude boerderijen, akkers, graslanden en houtwallen. Daaromheen liggen de lagere beekdalgronden van de Vecht en de veen- en heideontginningsgronden, waar ook de belangrijkste agrarische gebieden liggen.
Van oudsher heeft het landgoed een sterk agrarisch karakter met twaalf agrarische bedrijven.

Het landhuis De Groote Scheere, in het oostelijk deel van het landgoed aan de Kleine Vecht, wordt particulier bewoond.


  


Gevonden over een andere Jan Faassen:

(Citaat uit “Dispereert niet”, twintig eeuwen Nederlandse geschiedenis van H. en A. Algra, deel IV, blz. 90)

..../
Het volgende jaar (1623) werd verbitterd door een samenzwering tegen het leven van
Prins Maurits. Een der hoofdaanleggers was Stoutenburg, de jongste zoon van
Oldenbarneveldt. Zijn broer had geld voorgeschoten. Het plan was den Prins te
vermoorden, als hij te Rijswijk uit zijn koets stapte. Maar vier matrozen uit
Rotterdam, die het eigenlijke werk moesten doen, vertrouwden het heele geval
niet. Zij besloten er den Prins over te speken.
Jan Faassen deed het woord: “dat sij, met hun vieren te Rotterdam gehuurd
waren, tot zekeren onbekenden aanslag ten dienste van ‘t Land; dat hun elk
driehonderdguldens, welke sij toonden, op de hand gegeven waren; en dat sij
hier een koffer gebragt hadden in de herberg De Helm, , vragende wijders of
Zijne Doorluchtigheid kennis van deze aanslag hadt.”
Neen, Zijne Doorluchtigheid wis niets, maar begreep des te meer. Hij haaste
zich naar Den Haag en het duurde niet lang of enkele samenzweerders waren
gevat. Enz.